Re: Het weer weer.
Het in nu acht graden en licht bewolkt. Maar eigenlijk voelt het warmer aan. Zou het in
de lente met acht graden in de ochtend warmer zijn dan in de winter met dezelfde tem-
peratuur? Ik krijg er maar geen hoogte van. Hoe langer hoe minder, eigenlijk. Ook dat
is ouder worden. Er komt sleet op alles.
Een waar verhaal. Over te slaan voor mensen die niet van ware verhalen houden. En ze-
ker voor hen die helemaal niet van verhalen houden. Ik haal mijn schouders op en heb
besloten het toch maar te vertellen; ook al is het maar gewoon. Een gewoon verhaaltje,
ergens in de lente, ergens aan de kust.
Zo ongeveer een jaar geleden waren we op wandel door Knokke. Gewoon wat slenteren.
Zonder doel, behalve om van de lente te genieten. Dat doen we graag, ook al heeft het
even zo weinig nut als op de bodem van de oceaan te gaan zitten.
In een van die straatjes vroeg een oude, rochelende vrouw of het mogelijk was om haar
te helpen met haar boodschappen. Ja, waarom niet? In de lente doe je zoiets graag. Ik
nam twee goedgevulde tassen van haar over, mijn vrouw haar handtas en samen togen
we richting zee. Daar verbleef ze. In een appartement.
In de lift vertelde de vrouw dat ze hier regelmatig kwam. Dat ze dan in de Rubens een
kop koffie ging drinken om wat met de andere klanten te kletsen. Ze woonde in het bin-
nenland, waar ze één goede vriendin had. En verder niemand.
Haar appartement was klein maar prachtig, met een schitterend uitzicht op de zee en
het strand. Zo'n uitzicht waar ik een paar miljoen te kort voor kom. Ze bood ons iets te
drinken aan op haar ruim terras.
De vrouw was duidelijk ziek. Kortademig, en om de twee minuten een forse rochelbui.
Maar tussendoor vertelde ze dat ze hier vroeger altijd met haar ventje kwam. Tot die
stierf. Kanker. Meer hoefde niet gezegd te worden.
Er viel een stilte. Ze stak een sigaartje op. Dus ik ook. Samen zaten we daar te paffen,
van ons drankje en het uitzicht te genieten, naar haar verhalen te luisteren. Vooral dat
iedereen haar het roken ontraadde. En dat je nergens meer op je gemak een sigaartje
kon opsteken. Alsof dat nog kwaad kon, op haar leeftijd. Alsof dat nog kwaad kon, nu
haar ventje er niet meer was.
Ze giechelde en samen paften we er lustig op los. Zes sigaren per dag, hijgde ze, maar
in goed gezelschap joeg ze die er meteen door heen.
Ik voelde me onmiddellijk verwant met haar, met haar pijnlijke rochelbuien, haar kort-
ademigheid en haar grappig gemopper op al die betweters die vergeten zijn wat genot
is; of dat anderen ontzeggen omdat ze het zelf niet meer kennen.
Haar naam was Colletje. We waren altijd welkom bij haar. Indien ze er was. Niet zo
vaak meer als vroeger toen haar ventje nog leefde. Toen ze zelf nog leefde. En daar
plezier in had. Nog iets drinken? Een cognacje of zo.
We hebben nog een paar keer bij haar aangebeld wanneer we in Knokke waren. Helaas
was zij er nooit. Zo gaat dat. Je komt mensen tegen in de lente, en dan nooit meer.
Jammer, want ik had graag nog wel eens een sigaartje met haar gerookt, op haar mooi
terras met prachtig uitzicht, waar ik miljoenen te kort voor kom en luisteren naar haar
kortademigheid, haar rochelbuien en haar mild verdriet.
En toen zag ik haar weer: gisteren, in het nieuws. Een oude dame was overleden en had
Kom op tegen kanker zo maar eventjes 8 miljoen euro nagelaten. Het was ons Colletje.
Zij en niemand anders. Zij en haar excentriciteit.
En al was het maar voor de duur van amper een paar sigaren, ik ben blij haar gekend te
hebben, ook al had het even zo weinig nut als op de bodem van de oceaan te gaan zitten...
Het in nu acht graden en licht bewolkt. Maar eigenlijk voelt het warmer aan. Zou het in
de lente met acht graden in de ochtend warmer zijn dan in de winter met dezelfde tem-
peratuur? Ik krijg er maar geen hoogte van. Hoe langer hoe minder, eigenlijk. Ook dat
is ouder worden. Er komt sleet op alles.
Een waar verhaal. Over te slaan voor mensen die niet van ware verhalen houden. En ze-
ker voor hen die helemaal niet van verhalen houden. Ik haal mijn schouders op en heb
besloten het toch maar te vertellen; ook al is het maar gewoon. Een gewoon verhaaltje,
ergens in de lente, ergens aan de kust.
Zo ongeveer een jaar geleden waren we op wandel door Knokke. Gewoon wat slenteren.
Zonder doel, behalve om van de lente te genieten. Dat doen we graag, ook al heeft het
even zo weinig nut als op de bodem van de oceaan te gaan zitten.
In een van die straatjes vroeg een oude, rochelende vrouw of het mogelijk was om haar
te helpen met haar boodschappen. Ja, waarom niet? In de lente doe je zoiets graag. Ik
nam twee goedgevulde tassen van haar over, mijn vrouw haar handtas en samen togen
we richting zee. Daar verbleef ze. In een appartement.
In de lift vertelde de vrouw dat ze hier regelmatig kwam. Dat ze dan in de Rubens een
kop koffie ging drinken om wat met de andere klanten te kletsen. Ze woonde in het bin-
nenland, waar ze één goede vriendin had. En verder niemand.
Haar appartement was klein maar prachtig, met een schitterend uitzicht op de zee en
het strand. Zo'n uitzicht waar ik een paar miljoen te kort voor kom. Ze bood ons iets te
drinken aan op haar ruim terras.
De vrouw was duidelijk ziek. Kortademig, en om de twee minuten een forse rochelbui.
Maar tussendoor vertelde ze dat ze hier vroeger altijd met haar ventje kwam. Tot die
stierf. Kanker. Meer hoefde niet gezegd te worden.
Er viel een stilte. Ze stak een sigaartje op. Dus ik ook. Samen zaten we daar te paffen,
van ons drankje en het uitzicht te genieten, naar haar verhalen te luisteren. Vooral dat
iedereen haar het roken ontraadde. En dat je nergens meer op je gemak een sigaartje
kon opsteken. Alsof dat nog kwaad kon, op haar leeftijd. Alsof dat nog kwaad kon, nu
haar ventje er niet meer was.
Ze giechelde en samen paften we er lustig op los. Zes sigaren per dag, hijgde ze, maar
in goed gezelschap joeg ze die er meteen door heen.
Ik voelde me onmiddellijk verwant met haar, met haar pijnlijke rochelbuien, haar kort-
ademigheid en haar grappig gemopper op al die betweters die vergeten zijn wat genot
is; of dat anderen ontzeggen omdat ze het zelf niet meer kennen.
Haar naam was Colletje. We waren altijd welkom bij haar. Indien ze er was. Niet zo
vaak meer als vroeger toen haar ventje nog leefde. Toen ze zelf nog leefde. En daar
plezier in had. Nog iets drinken? Een cognacje of zo.
We hebben nog een paar keer bij haar aangebeld wanneer we in Knokke waren. Helaas
was zij er nooit. Zo gaat dat. Je komt mensen tegen in de lente, en dan nooit meer.
Jammer, want ik had graag nog wel eens een sigaartje met haar gerookt, op haar mooi
terras met prachtig uitzicht, waar ik miljoenen te kort voor kom en luisteren naar haar
kortademigheid, haar rochelbuien en haar mild verdriet.
En toen zag ik haar weer: gisteren, in het nieuws. Een oude dame was overleden en had
Kom op tegen kanker zo maar eventjes 8 miljoen euro nagelaten. Het was ons Colletje.
Zij en niemand anders. Zij en haar excentriciteit.
En al was het maar voor de duur van amper een paar sigaren, ik ben blij haar gekend te
hebben, ook al had het even zo weinig nut als op de bodem van de oceaan te gaan zitten...
Comment