1. Bewegingsonscherpte
Wat niet scherp is onscherp.
In de fotografie wordt vaak gebruik gemaakt van onscherpte. Juist die onscherpte kan heel wat dynamiek toevoegen aan een foto. Men stelt vast dat snel onscherpte verkregen wordt bij het fotograferen van bewegende onderwerpen. Dit noemt men bewegingsonscherpte.
Een langzaam bewegend voorwerp kunnen we op een foto snel laten lijken door een lange belichtingstijd te gebruiken. Zo kunnen we snel bewegende voorwerpen stil zetten op de foto door middel van een korte belichtingstijd. Evengoed kunnen we een beweging schokkerig laten lijken door met de camera te schudden en een rustige beweging suggereren door de camera in een rechte lijn te bewegen (= pannen).
Dus hebben we 2 soorten bewegingsonscherpte namelijk de gewenste bewegingsonscherpte en ongewenste bewegingsonscherpte.
a. De ongewenste bewegingsonscherpte
Dit wordt meestal veroorzaakt door ongewenste bewegingen van ofwel het onderwerp ofwel de camera zelf. Dus een onscherpte om te vermijden.
Korte sluitertijden zijn niet alleen nuttig om snelle bewegingen vast te leggen, ze worden ook gebruikt ten einde de grootst mogelijke scherpte te verkrijgen door uitsluiting van camerabewegingen.
Om bewegingsonscherpte te voorkomen, zou het werken vanaf statief steeds het beste zijn. Dit is niet altijd mogelijk. Een andere en meer praktische oplossing is het gebruik van een zeer korte belichtingstijd.
Sluitertijd en diafragma - opening staan in nauwe relatie tot elkaar. Deze relatie stelt de belichting vast. Wordt één van de twee gehalveerd of verdubbeld, dan zal de ander, omgekeerd, respectievelijk verdubbeld of gehalveerd moeten worden om de belichting constant te houden.
Vb: Als we een correcte belichting hebben bij 1/60 sec en f/11 en we willen bewegingsonscherpte garanderen bij een gelijke belichting dan kan men de sluitertijd verkorten tot 1/125 sec maar dan is het noodzakelijk dat we meer licht door laten door de diafragma opening te vergroten naar f/8.
Een handig hulpmiddel om te weten welke sluitertijd men best neem bij een bepaalde lens om bewegingsonscherpte door de camera te vermijden is de volgende.
Gebruik geen langere sluitertijd dan de lengte van uw lens.
Vb: Neem je een foto met een 50mm lens gebruik dan een sluitertijd van 1/50sec
Ga je langer belichten dan 1/50 sec dan wordt je aangeraden om een statief te gebruiken.
Wil je met een 300mm telelens uit te hand fotograferen neem dan als langste sluitertijd 1/300 sec.
Bewegingsonscherpte kan je best op twee manieren weergeven:
a. Door het onderwerp te bevriezen tegenover de achtergrond.
Onderwerp = scherp
Achtergrond = onscherp = de bewegingsonscherpte
Door te pannen.
Pannen is met de lens van de camera meebewegen met het onderwerp
Tijdens het pannen kan je gebruik maken van zowel lange als korte sluitertijden. Elk zal op zijn eigen manier een totaal ander gevoel van beweging weergeven.
b. Het onderwerp zelf onscherp weergeven
Onderwerp = onscherp = de bewegingsonscherpte
Achtergrond = scherp
Door een lange sluitertijd te kiezen. De hoeveelheid onscherpte in een dergelijke foto is afhankelijk van zowel de sluitersnelheid als de snelheid waarmee het onderwerp zich beweegt.
Naar Onderwerp: Scherpte
Naar Onderwerp: Scherptediepte
Wat niet scherp is onscherp.
In de fotografie wordt vaak gebruik gemaakt van onscherpte. Juist die onscherpte kan heel wat dynamiek toevoegen aan een foto. Men stelt vast dat snel onscherpte verkregen wordt bij het fotograferen van bewegende onderwerpen. Dit noemt men bewegingsonscherpte.
Een langzaam bewegend voorwerp kunnen we op een foto snel laten lijken door een lange belichtingstijd te gebruiken. Zo kunnen we snel bewegende voorwerpen stil zetten op de foto door middel van een korte belichtingstijd. Evengoed kunnen we een beweging schokkerig laten lijken door met de camera te schudden en een rustige beweging suggereren door de camera in een rechte lijn te bewegen (= pannen).
Dus hebben we 2 soorten bewegingsonscherpte namelijk de gewenste bewegingsonscherpte en ongewenste bewegingsonscherpte.
a. De ongewenste bewegingsonscherpte
Dit wordt meestal veroorzaakt door ongewenste bewegingen van ofwel het onderwerp ofwel de camera zelf. Dus een onscherpte om te vermijden.
Korte sluitertijden zijn niet alleen nuttig om snelle bewegingen vast te leggen, ze worden ook gebruikt ten einde de grootst mogelijke scherpte te verkrijgen door uitsluiting van camerabewegingen.
Om bewegingsonscherpte te voorkomen, zou het werken vanaf statief steeds het beste zijn. Dit is niet altijd mogelijk. Een andere en meer praktische oplossing is het gebruik van een zeer korte belichtingstijd.
Sluitertijd en diafragma - opening staan in nauwe relatie tot elkaar. Deze relatie stelt de belichting vast. Wordt één van de twee gehalveerd of verdubbeld, dan zal de ander, omgekeerd, respectievelijk verdubbeld of gehalveerd moeten worden om de belichting constant te houden.
Vb: Als we een correcte belichting hebben bij 1/60 sec en f/11 en we willen bewegingsonscherpte garanderen bij een gelijke belichting dan kan men de sluitertijd verkorten tot 1/125 sec maar dan is het noodzakelijk dat we meer licht door laten door de diafragma opening te vergroten naar f/8.
Een handig hulpmiddel om te weten welke sluitertijd men best neem bij een bepaalde lens om bewegingsonscherpte door de camera te vermijden is de volgende.
Gebruik geen langere sluitertijd dan de lengte van uw lens.
Vb: Neem je een foto met een 50mm lens gebruik dan een sluitertijd van 1/50sec
Ga je langer belichten dan 1/50 sec dan wordt je aangeraden om een statief te gebruiken.
Wil je met een 300mm telelens uit te hand fotograferen neem dan als langste sluitertijd 1/300 sec.
- Gewenste of bewuste bewegingsonscherpte
Bewegingsonscherpte kan je best op twee manieren weergeven:
a. Door het onderwerp te bevriezen tegenover de achtergrond.
Onderwerp = scherp
Achtergrond = onscherp = de bewegingsonscherpte
Door te pannen.
Pannen is met de lens van de camera meebewegen met het onderwerp
Tijdens het pannen kan je gebruik maken van zowel lange als korte sluitertijden. Elk zal op zijn eigen manier een totaal ander gevoel van beweging weergeven.
b. Het onderwerp zelf onscherp weergeven
Onderwerp = onscherp = de bewegingsonscherpte
Achtergrond = scherp
Door een lange sluitertijd te kiezen. De hoeveelheid onscherpte in een dergelijke foto is afhankelijk van zowel de sluitersnelheid als de snelheid waarmee het onderwerp zich beweegt.
Naar Onderwerp: Scherpte
Naar Onderwerp: Scherptediepte