De blauwe pauw (Pavo cristatus) is een vogel uit de orde van de hoendervogels.
Net als de andere pauwensoort, is de blauwe pauw een kleurrijke vogel.
Het verschil tussen de geslachten is erg duidelijk: de mannelijke dieren hebben pronkveren (sleep), die ze uitzetten tijdens de balts. Daarnaast is hun voorlichaam felblauw van kleur.
De vrouwtjes zijn bruinachtig.
Het zijn alleseters die zich voeden met zowel insecten, slakken en wormen als bessen en zaden.
Hoewel ze de grootste tijd op de grond doorbrengen, kunnen ze als het nodig is vliegen.
Ze overnachten meestal op een boomtak of in een struik.
Pauwenmannetjes verzamelen doorgaans meerdere vrouwtjes om zich heen, die worden aangetrokken door hun baltsgedrag en roep.
Nadat de vrouwtjes bevrucht zijn, gaan ze weer hun eigen weg.
Het mannetje bemoeit zich verder niet met eieren of jongen.
Het nest bevat ongeveer 5 eieren, die door het vrouwtje in circa 28 dagen worden uitgebroed.
Volwassen mannelijke dieren kunnen, inclusief hun staart, ruim 2 meter lang worden. Vrouwtjes zijn kleiner dan 1 meter.
De blauwe pauw behoort tot de familie van Phasanidae.
Carl Linnaeus in zijn werk Systema Naturae in 1758 toegewezen aan de Indiase pauw de technische naam van Pavo cristatus (betekent "kuifpauw" in klassiek Latijn).
Het vroegste gebruik van het woord 'Peacock' in geschreven Engels is van rond 1300 en spellingsvarianten omvatten onder andere pecok, pekok, pecokk, peacocke, peocock, pyckock, poucock, pocok, pokok, pokokke en poocok. De huidige spelling stamt uit het einde van de 17e eeuw. Chaucer (1343-1400) gebruikte het woord om te verwijzen naar een trotse en opzichtige persoon in zijn vergelijking "trots op een pekok" in Troilus en Criseyde (Boek I, regel 210).
Het Griekse woord voor pauw was taos en was verwant aan het Perzische "tavus" (zoals in Takht-i-Tâvus voor de beroemde Pauwentroon). Het oude Hebreeuwse woord tuki (meervoud tukkiyim) zou zijn afgeleid van het Tamil tokei, maar soms teruggevoerd op het Egyptische tekh. In modern Hebreeuws is het woord voor pauw "tavas". In het Sanskriet staat de pauw bekend als Mayura en wordt geassocieerd met het doden van slangen.
Pavo cristatus I by Jacques Willems, on Flickr
Pavo cristatus II by Jacques Willems, on Flickr
Pavo cristatus III by Jacques Willems, on Flickr
Pavo cristatus IV by Jacques Willems, on Flickr
De ooievaar (Ciconia ciconia) is een grote vogel uit de familie ooievaars (Ciconiidae) uit de orde van de ooievaarachtigen (Ciconiiformes).
De ooievaar wordt ook wel uiver, eiber of stork genoemd.
De witte ooievaar is een grote, witte vogel met zwarte vleugelranden en rode poten en snavel. Een ooievaar wordt ongeveer tussen de 100 en de 120 cm lang (bek tot uiteinde staart). De vleugelspanwijdte is 155 tot 165 cm. De vogel weegt 2,3 tot 4,4 kg. Ooievaars hebben lange poten en een lange puntige snavel. Mannelijke en vrouwelijke exemplaren hebben, met uitzondering van hun grootte, hetzelfde uiterlijk. Het mannetje is hierbij gemiddeld groter dan het vrouwtje. Het zwart van de slagpennen en vleugeldekveren wordt veroorzaakt door het pigment melanine.
De borstveren zijn lang en ruig en vormen een kraag die wordt gebruikt bij de hofmakerij. De irissen zijn dof bruin of grijs. Volwassen exemplaren hebben een rode bek en rode poten, waarvan de kleur wordt veroorzaakt door carotenoïde in het voedsel. In delen van Spanje hebben studies aangetoond dat het pigment is gebaseerd op astaxanthine dat wordt verkregen uit een geïntroduceerde rode rivierkreeft (Procambarus clarkii) en de helder rode kleur van de bek valt zelfs op bij de jongere exemplaren, zelf als ze nog in het nest zitten, dit in contrast met de doffere bek van jongeren elders.
De draagkracht van de lange en brede vleugels laten de ooievaar toe om makkelijk op te stijgen. De rui van de vogels is nog niet uitgebreid bestudeerd, maar lijkt het gehele jaar plaats te vinden, waarbij de slagpennen vervangen worden tijdens het broedseizoen.
Na het uitkomen zijn de jonge ooievaars gedeeltelijk bedekt met korte, verspreide, witachtige donsveren, dat meestal na een week wordt vervangen door een dichtere vacht van wollig wit dons. Bij het uitkomen heeft het kuiken rossige poten, die bij het ouder worden een grijsachtig zwarte kleur krijgen. De bek is zwart met een bruine punt. Tegen de tijd dat het jong veren krijgt, is het verenkleed gelijk aan dat van de volwassen exemplaren alhoewel de zwarte veren vaak wat bruine tinten heeft en de bek en poten een wat doffere bruinrode of oranje kleur hebben. De snavel is meestal oranje of rood met een donkere punt. De snavels krijgen de rode kleur van de ouders de daaropvolgende zomer alhoewel de zwarte punt bij sommige exemplaren zichtbaar blijft. Jonge ooievaars verkrijgen hun volwassen verenkleed in hun tweede zomer.
Ciconia ciconia I by Jacques Willems, on Flickr
Ciconia ciconia II by Jacques Willems, on Flickr
Ciconia ciconia III by Jacques Willems, on Flickr
Ciconia ciconia IV by Jacques Willems, on Flickr
Ciconia ciconia V by Jacques Willems, on Flickr
Ciconia ciconia VI by Jacques Willems, on Flickr
Dank u voor het kijken en/of beoordelen.
Net als de andere pauwensoort, is de blauwe pauw een kleurrijke vogel.
Het verschil tussen de geslachten is erg duidelijk: de mannelijke dieren hebben pronkveren (sleep), die ze uitzetten tijdens de balts. Daarnaast is hun voorlichaam felblauw van kleur.
De vrouwtjes zijn bruinachtig.
Het zijn alleseters die zich voeden met zowel insecten, slakken en wormen als bessen en zaden.
Hoewel ze de grootste tijd op de grond doorbrengen, kunnen ze als het nodig is vliegen.
Ze overnachten meestal op een boomtak of in een struik.
Pauwenmannetjes verzamelen doorgaans meerdere vrouwtjes om zich heen, die worden aangetrokken door hun baltsgedrag en roep.
Nadat de vrouwtjes bevrucht zijn, gaan ze weer hun eigen weg.
Het mannetje bemoeit zich verder niet met eieren of jongen.
Het nest bevat ongeveer 5 eieren, die door het vrouwtje in circa 28 dagen worden uitgebroed.
Volwassen mannelijke dieren kunnen, inclusief hun staart, ruim 2 meter lang worden. Vrouwtjes zijn kleiner dan 1 meter.
De blauwe pauw behoort tot de familie van Phasanidae.
Carl Linnaeus in zijn werk Systema Naturae in 1758 toegewezen aan de Indiase pauw de technische naam van Pavo cristatus (betekent "kuifpauw" in klassiek Latijn).
Het vroegste gebruik van het woord 'Peacock' in geschreven Engels is van rond 1300 en spellingsvarianten omvatten onder andere pecok, pekok, pecokk, peacocke, peocock, pyckock, poucock, pocok, pokok, pokokke en poocok. De huidige spelling stamt uit het einde van de 17e eeuw. Chaucer (1343-1400) gebruikte het woord om te verwijzen naar een trotse en opzichtige persoon in zijn vergelijking "trots op een pekok" in Troilus en Criseyde (Boek I, regel 210).
Het Griekse woord voor pauw was taos en was verwant aan het Perzische "tavus" (zoals in Takht-i-Tâvus voor de beroemde Pauwentroon). Het oude Hebreeuwse woord tuki (meervoud tukkiyim) zou zijn afgeleid van het Tamil tokei, maar soms teruggevoerd op het Egyptische tekh. In modern Hebreeuws is het woord voor pauw "tavas". In het Sanskriet staat de pauw bekend als Mayura en wordt geassocieerd met het doden van slangen.
Pavo cristatus I by Jacques Willems, on Flickr
Pavo cristatus II by Jacques Willems, on Flickr
Pavo cristatus III by Jacques Willems, on Flickr
Pavo cristatus IV by Jacques Willems, on Flickr
De ooievaar (Ciconia ciconia) is een grote vogel uit de familie ooievaars (Ciconiidae) uit de orde van de ooievaarachtigen (Ciconiiformes).
De ooievaar wordt ook wel uiver, eiber of stork genoemd.
De witte ooievaar is een grote, witte vogel met zwarte vleugelranden en rode poten en snavel. Een ooievaar wordt ongeveer tussen de 100 en de 120 cm lang (bek tot uiteinde staart). De vleugelspanwijdte is 155 tot 165 cm. De vogel weegt 2,3 tot 4,4 kg. Ooievaars hebben lange poten en een lange puntige snavel. Mannelijke en vrouwelijke exemplaren hebben, met uitzondering van hun grootte, hetzelfde uiterlijk. Het mannetje is hierbij gemiddeld groter dan het vrouwtje. Het zwart van de slagpennen en vleugeldekveren wordt veroorzaakt door het pigment melanine.
De borstveren zijn lang en ruig en vormen een kraag die wordt gebruikt bij de hofmakerij. De irissen zijn dof bruin of grijs. Volwassen exemplaren hebben een rode bek en rode poten, waarvan de kleur wordt veroorzaakt door carotenoïde in het voedsel. In delen van Spanje hebben studies aangetoond dat het pigment is gebaseerd op astaxanthine dat wordt verkregen uit een geïntroduceerde rode rivierkreeft (Procambarus clarkii) en de helder rode kleur van de bek valt zelfs op bij de jongere exemplaren, zelf als ze nog in het nest zitten, dit in contrast met de doffere bek van jongeren elders.
De draagkracht van de lange en brede vleugels laten de ooievaar toe om makkelijk op te stijgen. De rui van de vogels is nog niet uitgebreid bestudeerd, maar lijkt het gehele jaar plaats te vinden, waarbij de slagpennen vervangen worden tijdens het broedseizoen.
Na het uitkomen zijn de jonge ooievaars gedeeltelijk bedekt met korte, verspreide, witachtige donsveren, dat meestal na een week wordt vervangen door een dichtere vacht van wollig wit dons. Bij het uitkomen heeft het kuiken rossige poten, die bij het ouder worden een grijsachtig zwarte kleur krijgen. De bek is zwart met een bruine punt. Tegen de tijd dat het jong veren krijgt, is het verenkleed gelijk aan dat van de volwassen exemplaren alhoewel de zwarte veren vaak wat bruine tinten heeft en de bek en poten een wat doffere bruinrode of oranje kleur hebben. De snavel is meestal oranje of rood met een donkere punt. De snavels krijgen de rode kleur van de ouders de daaropvolgende zomer alhoewel de zwarte punt bij sommige exemplaren zichtbaar blijft. Jonge ooievaars verkrijgen hun volwassen verenkleed in hun tweede zomer.
Ciconia ciconia I by Jacques Willems, on Flickr
Ciconia ciconia II by Jacques Willems, on Flickr
Ciconia ciconia III by Jacques Willems, on Flickr
Ciconia ciconia IV by Jacques Willems, on Flickr
Ciconia ciconia V by Jacques Willems, on Flickr
Ciconia ciconia VI by Jacques Willems, on Flickr
Dank u voor het kijken en/of beoordelen.
Comment