Mijn overgrootvader heeft recent de geest gegeven. Als gepassioneerd fotograaf reisde hij gedreven de wereldbol rond. Telkenmale ik hem een bezoekje bracht begon hij zijn reisverhalen te draaien, vooral dan de avonturen die hij in de Oriënt beleefd heeft. Toen men bij ons juist begonnen was Bandar Seri Begawan foutloos te leren schrijven, trok hij reeds doorheen Azië, van Singapore naar Bombay, met wat bagage en een camera. Hij was mijn grote fotografische inspiratie. Hij was het die me het vliegtuig instampte. Het is aan hem dat ik dit tribuut wijd, een deel van zijn dagboek en enkele van zijn foto’s uit een regio in het huidige Myanmar die een diepe indruk op hem gestempeld heeft: Arakan.
10 november
Uiteindelijk zijn we gisteren dan toch nog in Sittwe aangekomen. Ik had in Rangoon een vliegtuig genomen met vooral Britse magistraten en hun familie aan boord. Ze dachten dat hij goed gek was, die Vlaming, want enkel gekken trekken naar Mrauk U, schuilplaats van dieven en piraten, vergeven van malaria en cholera en door God nooit als een deel van zijn Schepping beschouwd. De mensen die dan toch de pech hebben geboren te worden in dit bandietennest hebben niet de minste vorm van beschaving, bespotten het Woord van Jezus, maar ergst van al, verafschuwen en verzetten zich tegen de zovele voordelen die het British Empire hen met zoveel plezier te schenken heeft. Ik knikte maar ja. Eigenlijk hoopte ik gewoon dat die hysterische vrouwen over iets anders begonnen te kakelen.
Het is moeilijk om Sittwe met woorden te omschrijven. Zeker is dat deze stad niet bij het Rijk Gods hoort, en helemaal niet bij het Britse… Armoede houdt de stad in haar greep. Er zijn veel meer bedelaars op straat hier dan in Rangoon. Er zijn maar twee plaatsen in de stad die mij accommodatie mogen aanbieden. De eerste richt zich vooral naar de rijkere koloniale magistraten en hun familie, en is ranzig duidelijk niet voor mijn beurs bestemd. De enige keuze die overblijft, is een hybride van hotel en hoerenkot.
In de haven ga ik op zoek naar een boot om me naar Mrauk U te brengen. Dit verliep toch niet zo vlot als ik gehoopt had. Booteigenaars reageren vol afschuw op mijn vraag, alsof ik hen voorstel een doodzonde te begaan. Ze zijn nog hysterischer dan de Britse vrouwen van op het vliegtuig… “Er zitten piraten ginder”, wisten ze me te zeggen, “en schepen varen nimmer alleen tot ginds. Je moet nog gekker zijn dan gek om naar daar te willen afvaren. Zelfs in de naam van Buddha waag ik het niet om mijn leven te riskeren voor zo’n dwaas!”. Maar soms heeft een mens geluk en als het zover is, dan moet je dit godsgeschenk dankvol met beide handen aannemen. Zo vond ik een kapitein die ’s anderendaags stroomopwaarts moest varen om de nieuwe rijstoogst te gaan ophalen. Hij had eveneens schrik maar zijn schip zou beschermd worden door vier gewapende soldaten en een groep monniken. We zouden vertrekken bij zonsopgang.
11 november
Bij het krieken van de dag vertrokken we met een kleine stoomboot richting Mrauk U, stroomopwaarts. De kapitein maakte me geen blaasjes wijs: er waren eveneens vier soldaten van het British Indian Army en een groep monniken aan boord. Verder vaarden er nog twee magistraten mee, Indiërs, om de koloniale administratie in goede banen te lijden. Een van de monniken sprak vloeiend Engels en we sloegen dan ook enkele praatjes. Meer dan enkele zelfs… Uren en uren begaven we ons in een woordenstroom, echter zelf hadden we de indruk dat de tijd bleef stilstaan. We spraken over vipassana, we hadden het over Darjeeling thee, we luisterden naar de vunzige opmerkingen van de soldaten over de meisjes op de oever, en we kwamen aan in Mrauk U – dit reeds alvorens we het goed beseften. De zon was nog net niet achter de horizon verdwenen.
Het valt me moeilijk om deze “stad” te beschrijven. Die alom gevreesde rovers zie ik in ieder geval nergens tevoorschijn komen. God heeft Mrauk U inderdaad anders geschapen dan de rest van zijn Schepping, in die zin dat Hij hier de tijdsdimensie niet gecreëerd heeft. Ik kan niet meer zeggen in welke eeuw ik hier zit. Hoe moet ik nu hier in hemelsnaam een verblijfsplaats vinden? Engels is hier even nuttig als Vlaams. Ze spreken hier zelfs geen Birmaans! Gelukkig helpt mijn monnikvriend me uit de rats en zoekt met mij een hotelletje. Ik nodig hem uit om samen een Arakan curry te delen, een van de lekkerste gerechten die mijn palatum ooit heeft mogen bedekken. De tijd schoot hem echter tekort en hij moest terugkeren naar zijn bende. Ik mocht echter nog een portretje maken, als herinnering aan onze ontmoeting.
Dit was de eerste maal dat ik mijn pas gekochte Leica III in Burma uitprobeerde. Voor wat ik tot dusver gezien heb denk ik niet dat het de laatste keer zal zijn…
12 november
De nachtrust heeft me goed gedaan. Het ontbijt in mijn hotel is vrij uitgebreid en kan het niet laten me tegoed te doen aan al het verse fruit dat ze op mijn bord leggen. Volgedaan neem ik de camera en begin mijn wandel doorheen de stad. De lokale bevolking begaapt me met een gezonde portie nieuwsgierigheid. Ze zien hier dan ook niet vaak bleekscheten passeren, en als ze komen is het niet dikwijls met goede bedoelingen. Vooral mijn camera boeit hen. Die kleine, energetische duiveltjes, ook wel kinderen genaamd, zijn er niet van weg te slagen.
Het valt me direct op dat families hier enorm groot zijn. Minstens acht kinderen per koppel. Me dunkt dat minder dan acht kinderen een teken van onvruchtbaarheid of onheil betekent. Vrij rondwandelen in Mrauk U is echt niet makkelijk. Ze volgen je overal – o v e r a l! De kinderen overvallen je altijd al spelende, altijd schijnbaar gelukkig en zorgeloos, er ons immer aan herinnerende waarom het leven zo mooi is. Maar… er is ook droefheid. Droefheid, want hun levensomstandigheden zijn niet om aan te zien, over toegang tot onderwijs hebben ze hier nog nooit gehoord, en basismedicamenten hebben ze hier nog nimmer aangekregen. Hoewel het vervullen van deze basisbehoeften als een fundamentele bouwsteen beschouwd wordt voor een gelukkig leven door ons, Vlamingen, toch blijven ze hier het leven omhelzen, ervan genieten omdat er van te genieten valt, alsof er geen ander doel is in dit leven.
Ik wil een van de kloosters bezoeken. Ik blijf nog steeds zitten met meerdere vragen over de praktische uitvoering van vipassanameditatie. Misschien kunnen de monniken mijn vragen bevredigend beantwoorden. Maar waar naartoe? Mrauk U is immers bezaaid met kloosters, met hier zes en ginder drie monniken. Maar de ene monnik is de andere niet. Op goed geluk besluit ik dan maar om naar de ruïnes van Ratanamanaung te trekken en de plaatselijke monniken met mijn vragenlijst te overvallen.
Vriendelijk zijn ze hier wel, die monniken, maar een gesprek voeren is haast onmogelijk. Ik praat geen enkele taal die ze verstaan, en wat zij allemaal kallen… Maar het is beter de nadruk te leggen op de dingen die we gezamenlijk delen in plaats van onze verschillen in de verf te zetten, dus doen we wat we graag allemaal doen: we kauwen betelnoot, drinken liters thee en lachen ons te pletter tot tegen de grond. Ja, het was een moment gezegend met geluksgevoel. De monniken zijn eveneens gefascineerd door mijn camera. Het lijkt mij alsof ze er nog nooit een gezien hebben.
Moe van al dat kauwen ga ik terug naar het hotel en bestel nog maar eens Arakan curry. Morgen wil ik vroeg uit de veren, dus op tijd gaan slapen is de boodschap.
13 november
De hoteleigenaar had me reeds verteld dat er in Mrauk U een mooie tempel te vinden is, namelijk Kotaung. De lokale bevolking voelt zich op een speciale en innige manier verbonden met deze tempel. Dus daarheen gaan we, met volle pens en de camera op scherp. Nog geen tien stappen ben ik verwijderd van de hotelpoort of ik voel me in de rechterflank gegrepen door een overheerlijk warme, uiterst uitnodigende en maximysterieuze blik, uitgestraald door een meisje uit de buurt dat me al wel voor eeuwen leek op te wachten… *KLAK*
De wandeltocht naar Kotaung is best aangenaam. Overal duiken er koppen op vanuit de struiken om te kijken wat voor iets dat daar nu passeert. Het wordt me ook duidelijk dat er een groot verschil is tussen straatarme en arme families – niet-arme families bestaan hier niet volgens mij. Automobielen heb ik nog niet tegengekomen – dat kan nog wel enkele decennia meer in beslag nemen – maar fietsen kruisen her en der mijn pad.
Ik moet de hoteleigenaar geloven. Kotaung is inderdaad een speciale plaats. Tijdens mijn reizen in de Oriënt heb ik nog niet veel dergelijke plaatsen bezocht. De tempel is niet speciaal omwille van zijn omvang, noch is hij uitzonderlijk mooi of rijkelijk versierd. Maar Kotaung heeft karakter, heeft charme, heeft vibra en verbindt zich met zijn bezoekers op een intieme wijze. Fantasie heeft men niet nodig om te begrijpen waarom deze tempel zo geliefd is bij de lokale bevolking. De ruïne is eveneens een speelplaats par excellence voor de kinderen.
Maar ***aung doet me eveneens herinneren aan de vragen die ik heb voor de monniken en ik besluit dan ook om terug verder te zoeken naar antwoorden in een ander klooster. De hoteleigenaar had me gezegd om te zoeken naar een zekere Ven. Siti Ban U. Hij leeft als een kluizenaar op een heuveltop in Mrauk U. Deze heuvel vinden was vrij makkelijk, maar een pad naar de top is dat niet. De heuvel is volledig overgroeid met struiken en bomen. De mensen weigeren me te helpen. Bij het horen van de naam Siti Ban U worden hun ogen vervuld van angst. Nu had men mij wel gewaarschuwd voor de zwarte magie van deze monnik, maar ik had nooit gedacht dat men het zo serieus zou nemen. Uiteindelijk dan toch een boer gevonden die me naar boven gidst, maar gratis wil hij het niet doen. We komen aan op een open vlakte op de heuveltop, hij steekt gretig zijn hand uit om enkele zilveren rupees in ontvangst te nemen, wijst bibberend richting een groep schots-en-scheef staande stupas en zet het op een lopen, lopen zo snel hij kan.
Waar moet ik nu naartoe? Ik kijk rond en rond, zoek en zoek, maar ik vind niemand. Niets wijst erop dat hier iemand woont en ik heb de indruk dat de mythisch sterke heksenmonnik Siti Ban U misschien niet meer is dan dat – een mythe. Tja… Maar het uitzicht is wel mooi, met vergezichten over de aanpalende vlaktes en de heuvels bezaaid met al dan niet geruïneerde heiligdommen.
Het is echter tijd om terug naar het hotel te keren. Ik moet mijn koffer al pakken. Morgen kan ik met dezelfde stoomboot terug naar Sittwe varen. Als ik morgen niet mee wederkeer kan niemand me garanderen dat ik ooit nog de stad kan verlaten. Spijtig… ik was net mijn hart aan deze plaats aan het verpachten. Hopelijk kan ik ooit nog terugkeren naar Mrauk U, hetzij in dit leven, hetzij in een volgend.
Relaas uit Arakan
10 november
Uiteindelijk zijn we gisteren dan toch nog in Sittwe aangekomen. Ik had in Rangoon een vliegtuig genomen met vooral Britse magistraten en hun familie aan boord. Ze dachten dat hij goed gek was, die Vlaming, want enkel gekken trekken naar Mrauk U, schuilplaats van dieven en piraten, vergeven van malaria en cholera en door God nooit als een deel van zijn Schepping beschouwd. De mensen die dan toch de pech hebben geboren te worden in dit bandietennest hebben niet de minste vorm van beschaving, bespotten het Woord van Jezus, maar ergst van al, verafschuwen en verzetten zich tegen de zovele voordelen die het British Empire hen met zoveel plezier te schenken heeft. Ik knikte maar ja. Eigenlijk hoopte ik gewoon dat die hysterische vrouwen over iets anders begonnen te kakelen.
Het is moeilijk om Sittwe met woorden te omschrijven. Zeker is dat deze stad niet bij het Rijk Gods hoort, en helemaal niet bij het Britse… Armoede houdt de stad in haar greep. Er zijn veel meer bedelaars op straat hier dan in Rangoon. Er zijn maar twee plaatsen in de stad die mij accommodatie mogen aanbieden. De eerste richt zich vooral naar de rijkere koloniale magistraten en hun familie, en is ranzig duidelijk niet voor mijn beurs bestemd. De enige keuze die overblijft, is een hybride van hotel en hoerenkot.
In de haven ga ik op zoek naar een boot om me naar Mrauk U te brengen. Dit verliep toch niet zo vlot als ik gehoopt had. Booteigenaars reageren vol afschuw op mijn vraag, alsof ik hen voorstel een doodzonde te begaan. Ze zijn nog hysterischer dan de Britse vrouwen van op het vliegtuig… “Er zitten piraten ginder”, wisten ze me te zeggen, “en schepen varen nimmer alleen tot ginds. Je moet nog gekker zijn dan gek om naar daar te willen afvaren. Zelfs in de naam van Buddha waag ik het niet om mijn leven te riskeren voor zo’n dwaas!”. Maar soms heeft een mens geluk en als het zover is, dan moet je dit godsgeschenk dankvol met beide handen aannemen. Zo vond ik een kapitein die ’s anderendaags stroomopwaarts moest varen om de nieuwe rijstoogst te gaan ophalen. Hij had eveneens schrik maar zijn schip zou beschermd worden door vier gewapende soldaten en een groep monniken. We zouden vertrekken bij zonsopgang.
11 november
Bij het krieken van de dag vertrokken we met een kleine stoomboot richting Mrauk U, stroomopwaarts. De kapitein maakte me geen blaasjes wijs: er waren eveneens vier soldaten van het British Indian Army en een groep monniken aan boord. Verder vaarden er nog twee magistraten mee, Indiërs, om de koloniale administratie in goede banen te lijden. Een van de monniken sprak vloeiend Engels en we sloegen dan ook enkele praatjes. Meer dan enkele zelfs… Uren en uren begaven we ons in een woordenstroom, echter zelf hadden we de indruk dat de tijd bleef stilstaan. We spraken over vipassana, we hadden het over Darjeeling thee, we luisterden naar de vunzige opmerkingen van de soldaten over de meisjes op de oever, en we kwamen aan in Mrauk U – dit reeds alvorens we het goed beseften. De zon was nog net niet achter de horizon verdwenen.
Het valt me moeilijk om deze “stad” te beschrijven. Die alom gevreesde rovers zie ik in ieder geval nergens tevoorschijn komen. God heeft Mrauk U inderdaad anders geschapen dan de rest van zijn Schepping, in die zin dat Hij hier de tijdsdimensie niet gecreëerd heeft. Ik kan niet meer zeggen in welke eeuw ik hier zit. Hoe moet ik nu hier in hemelsnaam een verblijfsplaats vinden? Engels is hier even nuttig als Vlaams. Ze spreken hier zelfs geen Birmaans! Gelukkig helpt mijn monnikvriend me uit de rats en zoekt met mij een hotelletje. Ik nodig hem uit om samen een Arakan curry te delen, een van de lekkerste gerechten die mijn palatum ooit heeft mogen bedekken. De tijd schoot hem echter tekort en hij moest terugkeren naar zijn bende. Ik mocht echter nog een portretje maken, als herinnering aan onze ontmoeting.
Dit was de eerste maal dat ik mijn pas gekochte Leica III in Burma uitprobeerde. Voor wat ik tot dusver gezien heb denk ik niet dat het de laatste keer zal zijn…
12 november
De nachtrust heeft me goed gedaan. Het ontbijt in mijn hotel is vrij uitgebreid en kan het niet laten me tegoed te doen aan al het verse fruit dat ze op mijn bord leggen. Volgedaan neem ik de camera en begin mijn wandel doorheen de stad. De lokale bevolking begaapt me met een gezonde portie nieuwsgierigheid. Ze zien hier dan ook niet vaak bleekscheten passeren, en als ze komen is het niet dikwijls met goede bedoelingen. Vooral mijn camera boeit hen. Die kleine, energetische duiveltjes, ook wel kinderen genaamd, zijn er niet van weg te slagen.
Het valt me direct op dat families hier enorm groot zijn. Minstens acht kinderen per koppel. Me dunkt dat minder dan acht kinderen een teken van onvruchtbaarheid of onheil betekent. Vrij rondwandelen in Mrauk U is echt niet makkelijk. Ze volgen je overal – o v e r a l! De kinderen overvallen je altijd al spelende, altijd schijnbaar gelukkig en zorgeloos, er ons immer aan herinnerende waarom het leven zo mooi is. Maar… er is ook droefheid. Droefheid, want hun levensomstandigheden zijn niet om aan te zien, over toegang tot onderwijs hebben ze hier nog nooit gehoord, en basismedicamenten hebben ze hier nog nimmer aangekregen. Hoewel het vervullen van deze basisbehoeften als een fundamentele bouwsteen beschouwd wordt voor een gelukkig leven door ons, Vlamingen, toch blijven ze hier het leven omhelzen, ervan genieten omdat er van te genieten valt, alsof er geen ander doel is in dit leven.
Ik wil een van de kloosters bezoeken. Ik blijf nog steeds zitten met meerdere vragen over de praktische uitvoering van vipassanameditatie. Misschien kunnen de monniken mijn vragen bevredigend beantwoorden. Maar waar naartoe? Mrauk U is immers bezaaid met kloosters, met hier zes en ginder drie monniken. Maar de ene monnik is de andere niet. Op goed geluk besluit ik dan maar om naar de ruïnes van Ratanamanaung te trekken en de plaatselijke monniken met mijn vragenlijst te overvallen.
Vriendelijk zijn ze hier wel, die monniken, maar een gesprek voeren is haast onmogelijk. Ik praat geen enkele taal die ze verstaan, en wat zij allemaal kallen… Maar het is beter de nadruk te leggen op de dingen die we gezamenlijk delen in plaats van onze verschillen in de verf te zetten, dus doen we wat we graag allemaal doen: we kauwen betelnoot, drinken liters thee en lachen ons te pletter tot tegen de grond. Ja, het was een moment gezegend met geluksgevoel. De monniken zijn eveneens gefascineerd door mijn camera. Het lijkt mij alsof ze er nog nooit een gezien hebben.
Moe van al dat kauwen ga ik terug naar het hotel en bestel nog maar eens Arakan curry. Morgen wil ik vroeg uit de veren, dus op tijd gaan slapen is de boodschap.
13 november
De hoteleigenaar had me reeds verteld dat er in Mrauk U een mooie tempel te vinden is, namelijk Kotaung. De lokale bevolking voelt zich op een speciale en innige manier verbonden met deze tempel. Dus daarheen gaan we, met volle pens en de camera op scherp. Nog geen tien stappen ben ik verwijderd van de hotelpoort of ik voel me in de rechterflank gegrepen door een overheerlijk warme, uiterst uitnodigende en maximysterieuze blik, uitgestraald door een meisje uit de buurt dat me al wel voor eeuwen leek op te wachten… *KLAK*
De wandeltocht naar Kotaung is best aangenaam. Overal duiken er koppen op vanuit de struiken om te kijken wat voor iets dat daar nu passeert. Het wordt me ook duidelijk dat er een groot verschil is tussen straatarme en arme families – niet-arme families bestaan hier niet volgens mij. Automobielen heb ik nog niet tegengekomen – dat kan nog wel enkele decennia meer in beslag nemen – maar fietsen kruisen her en der mijn pad.
Ik moet de hoteleigenaar geloven. Kotaung is inderdaad een speciale plaats. Tijdens mijn reizen in de Oriënt heb ik nog niet veel dergelijke plaatsen bezocht. De tempel is niet speciaal omwille van zijn omvang, noch is hij uitzonderlijk mooi of rijkelijk versierd. Maar Kotaung heeft karakter, heeft charme, heeft vibra en verbindt zich met zijn bezoekers op een intieme wijze. Fantasie heeft men niet nodig om te begrijpen waarom deze tempel zo geliefd is bij de lokale bevolking. De ruïne is eveneens een speelplaats par excellence voor de kinderen.
Maar ***aung doet me eveneens herinneren aan de vragen die ik heb voor de monniken en ik besluit dan ook om terug verder te zoeken naar antwoorden in een ander klooster. De hoteleigenaar had me gezegd om te zoeken naar een zekere Ven. Siti Ban U. Hij leeft als een kluizenaar op een heuveltop in Mrauk U. Deze heuvel vinden was vrij makkelijk, maar een pad naar de top is dat niet. De heuvel is volledig overgroeid met struiken en bomen. De mensen weigeren me te helpen. Bij het horen van de naam Siti Ban U worden hun ogen vervuld van angst. Nu had men mij wel gewaarschuwd voor de zwarte magie van deze monnik, maar ik had nooit gedacht dat men het zo serieus zou nemen. Uiteindelijk dan toch een boer gevonden die me naar boven gidst, maar gratis wil hij het niet doen. We komen aan op een open vlakte op de heuveltop, hij steekt gretig zijn hand uit om enkele zilveren rupees in ontvangst te nemen, wijst bibberend richting een groep schots-en-scheef staande stupas en zet het op een lopen, lopen zo snel hij kan.
Waar moet ik nu naartoe? Ik kijk rond en rond, zoek en zoek, maar ik vind niemand. Niets wijst erop dat hier iemand woont en ik heb de indruk dat de mythisch sterke heksenmonnik Siti Ban U misschien niet meer is dan dat – een mythe. Tja… Maar het uitzicht is wel mooi, met vergezichten over de aanpalende vlaktes en de heuvels bezaaid met al dan niet geruïneerde heiligdommen.
Het is echter tijd om terug naar het hotel te keren. Ik moet mijn koffer al pakken. Morgen kan ik met dezelfde stoomboot terug naar Sittwe varen. Als ik morgen niet mee wederkeer kan niemand me garanderen dat ik ooit nog de stad kan verlaten. Spijtig… ik was net mijn hart aan deze plaats aan het verpachten. Hopelijk kan ik ooit nog terugkeren naar Mrauk U, hetzij in dit leven, hetzij in een volgend.
Comment